Een jongen en zijn vriendin arriveren bij een verlaten boshut. Dat is hun eerste fout. De jongen en het meisje spelen een bandje af met teksten uit het 'Boek der Doden'. Dat is hun tweede fout. Ze krijgen niet de kans een derde fout te maken. Ze wekken de demoon in het bos, en deze haalt alles uit de kast. De jongen moet zijn eigen, behekste hand afhakken. En die hand krijgt een eigen leven. Net als haar afgehakte hoofd. En de rottende lijken in de kelder. En de meubels. En de bomen van het bos. En dan verschijnen er nog meer mensen bij de hut. Het wordt een grote, waanzinnige, demonische heksenketel.